
Jurisprudentie
BG4805
Datum uitspraak2008-11-11
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers200.006.769
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers200.006.769
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen aanleiding om beslising op hoger beroep aan te houden totdat EHRM zal hebben beslist op verzoekschrift van de gemachtigde waarin hij stelt dat met een bepaalde uitspraak van het hof Leeuwarden artikel 14 EVRM wordt geschonden. Beroep op gelijksheidbeginsel (algemeen en 'beleid' CVOM) en ontbrekende opsporingsbevoegdheid van de verbalisant wederom verworpen.
Uitspraak
WAHV 200.006.769
11 november 2008
CJIB 89106310821
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Roermond
van 8 mei 2008
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [vestigingsplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt mr. C.M.J.E.P. Meerts,
kantoorhoudende te Beegden.
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Roermond genomen beslissing ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van proceskosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting op het beroep.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 170,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid binnen bebouwde kom, met 30 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 1 mei 2007 om 13.52 uur op de Napoleonsbaan-Noord in Baarlo met het voertuig met het kenteken [AB-00-AB].
3.2. De gemachtigde van de betrokkene stelt zich op het standpunt dat de beslissing van de kantonrechter niet (voldoende) is gemotiveerd met betrekking tot zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel. Immers, voor zover de kantonrechter meent dat een beroep op een gelijke behandeling bij een gevoerd begunstigend beleid niet kan slagen omdat het beleid contra legem was, is dat niet juist.
Verder stelt de gemachtigde zich op het standpunt dat de opsporingsbevoegdheid van de verbalisant ontbreekt, nu zijn bevoegdheid zich niet uitstrekt tot "de", dat wil zeggen "alle" strafbare feiten van de Wegenverkeerswet 1994 of van de Provinciewet of van de Gemeentewet.
3.3. Het algemene beroep op het gelijkheidsbeginsel is door de gemachtigde in vele zaken aan het hof voorgelegd en in even zovele zaken verworpen. Nu de gemachtigde geacht moet worden aan de betrokkene uiteen te kunnen zetten wat de opvatting van het hof dienaangaande is, vergt het belang van de betrokkene niet meer dat de verwerping van dit beroep opnieuw wordt gemotiveerd. De kantonrechter heeft derhalve terecht onder verwijzing naar de jurisprudentie van het hof dit beroep verworpen.
3.4. Voor zover de gemachtigde in de beslissing van de kantonrechter leest dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel zou falen omdat het gevoerde beleid contra legem is, berust dat op een verkeerde lezing van die beslissing. Naar het hof begrijpt heeft de kantonrechter terecht tot uitdrukking gebracht dat in het geheel geen sprake is geweest van gevoerd beleid. De omstandigheid dat de CVOM enige tijd in de veronderstelling heeft verkeerd dat aan een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid geen sanctie kon worden opgelegd, betrof namelijk slechts een onjuiste rechtsopvatting die kennelijk was ingegeven door hetgeen de gemachtigde in diverse procedures heeft aangevoerd.
3.5. Uit de wetsgeschiedenis blijkt van de wil van de wetgever om het toezicht op de naleving van de WAHV parallel te laten lopen met de opsporing van overtredingen op het gebied van het verkeer (vgl. Memorie van toelichting, Kamerstukken II, 1987/88, nr. 3, p. 36 t/m 38, en Nota van toelichting bij het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (BAHV), Stb. 1994, 614, p. 8,9).
3.6. De opvatting van de gemachtigde dat een opsporingsambtenaar met beperkte opsporingsbevoegdheid op het gebied van de Wegenverkeerswet niet bevoegd zou zijn tot het toezicht op de naleving van de WAHV voor zover zijn opsporingsbevoegdheid strekt, berust op een met het uitgangspunt van de wetgever strijdige lezing van de tekst van artikel 2, lid 2 aanhef en onder a. respectievelijk onder b. van het BAHV door "de" bij of krachtens de in dat artikellid genoemde wetten te lezen als "alle", zonder daarbij acht te slaan op de in artikel 142, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering vermelde restrictie.
3.7. In zijn reactie d.d. 7 september 2008 op het verweerschrift heeft de gemachtigde het hof verzocht om de beslissing op het hoger beroep aan te houden totdat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft beslist op het verzoekschrift in de zaak van [verzoeker]. Ook in die zaak had de gemachtigde aangevoerd dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, doordat aan de betrokkene een sanctie was opgelegd terwijl ten aanzien van vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid een begunstigend beleid werd gevoerd. Het hof heeft echter bij zijn arrest in die zaak van 1 september 2008 onder WAHV-nummer 108.004.877 het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, reeds omdat de betrokken kentekenhouder een natuurlijk persoon was en geen vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid. Volgens de gemachtigde heeft de Staat der Nederlanden daarmee artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geschonden, nu bij de beoordeling van verkeersovertredingen ongeoorloofd onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende categorieën kentekenhouders.
3.8. Het hof ziet geen aanleiding om in afwachting van de uitspraak van het EHRM op het verzoekschrift, dat op 3 september 2008 is ingediend, de beslissing in de onderhavige zaak aan te houden. Gelet op de behandelingsduur van verzoekschriften bij het EHRM, zou dat namelijk leiden tot een onaanvaardbare vertraging in de afdoening. Bovendien heeft artikel 14 EVRM geen autonome werking en kan het dus slechts in verband met een schending van de artikelen 2 tot en met 12 EVRM of een van de in de Protocollen gegarandeerde rechten worden ingeroepen. Nu uit de in het verzoekschrift gestelde feiten niet blijkt dat één van de bovengenoemde autonoom werkende rechten en/of vrijheden is geschonden, zal de klacht waarschijnlijk niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Weenink en Van Wagtendonk, in tegenwoordigheid van mr. De Ruijter als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.